In een brief aan de RUD Drenthe vraagt VERAS aandacht voor het standpunt van Omgevingsdiensten dat bij het aantreffen van niet geïnventariseerd asbest er een nieuwe sloopmelding moet worden gedaan. Dat is onwerkbaar en leidt tot risico's. VERAS heeft Omgevingsdiensten en OD-NL gevraagd om overleg hierover.
In uw brief van RUD Drenthe wordt aangegeven dat bij het aantreffen van meer asbest of nieuwe asbestbronnen er een nieuwe sloopmelding via OLO moet worden gedaan. Naar ons oordeel is dit juridisch onjuist en bovendien onwerkbaar in de praktijk.
In artikel 1.26, lid 8, Bouwbesluit 2012 staat het volgende:
Indien tijden het slopen asbest wordt ontdekt dat niet is opgenomen in het asbestinventarisatierapport als bedoeld in het zesde lid, onder i, wordt het bevoegd gezag daarvan onmiddellijk in kennis gesteld.
De Nota van Toelichting (Staatsblad 2011, nummer 416, daarin nog lid 6) geeft de volgende toelichting:
Het zesde lid stelt dat indien tijdens het slopen alsnog op asbest wordt gestuit dat niet in het asbestinventarisatierapport is opgenomen, dit alsnog onmiddellijk ter kennis van het bevoegd gezag moet worden gebracht.
Kortom, bij het aantreffen van niet geïnventariseerde asbestbronnen moet het bevoegd gezag in kennis worden gesteld. Dat is niet een nieuwe sloopmelding volgens artikel 1.26, tweede lid, Bouwbesluit 2012.
Het indienen van een nieuwe sloopmelding is ook onwerkbaar. Het leidt allereerst tot veel administratieve lasten. De uitvoering van werkzaamheden wordt vervolgens ernstig vertraagd, omdat de meldingstermijn van 4 weken opnieuw ingaat (dat is immers het juridische gevolg van het indienen van een [nieuwe] sloopmelding). Dat kan ook leiden tot onnodige risico’s op vezelemissie, bijvoorbeeld omdat een containment om deze formele reden langer in stand moet blijven.
Wij hebben de Omgevingsdienst(en) en Omgevingsdienst NL gevraagd om overleg over de uitleg van artikel 1.26, lid 8, Bouwbesluit 2012.